vrijdag 28 maart 2014

Klas 2, Verwerkingsopdracht 2.3

Fictie Blok 5, Opdracht 2.3

Dit is het verhaal van mijn Oma die tijdens de oorlog in Nederlands-Indië woonde.
Haar vader was in die tijd politie agent en toen de oorlog in 1942 uitbrak werd hij direct de eerste dag opgepakt en in een jappenkamp gezet. Hij heeft daar in totaal meer dan 5 jaar gezeten. Al die tijd heeft zij en haar familie hem niet mogen zien. Eens per maand mochten zij en haar broer een pot eten naar hem brengen maar mochten hem nog steeds niet zien. Het is 1 keer gebeurd dat haar jongere broertjes die beiden onder de drie jaar oud waren naar hem toe mochten maar daar kunnen ze zich natuurlijk nauwelijks meer iets van herinneren. Toen de oorlog was afgelopen kwam haar vader nog niet thuis omdat hij vond dat hij nodig was in het jongenskamp. In die tijd kwamen er mannen bij hun in huis wonen omdat die nergens anders naartoe konden. Ze herinnert zich dat er een man was met overal heel erg veel haar. Haar moeder zei altijd dat als haar vader terug zou komen zij de eerste was die hem zou zien, maar toen het moment eindelijk daar was stond ze onder de douche en was ze uiteindelijk de laatste. Toen hij terug kwam herkende mijn Oma hem helemaal niet. Ze herkende hem aan zijn stem, hij was heel erg mager en hij was ook niet zo groot. Hij was ongeveer 1,72 en hij woog 49 kilogram. Maar dat is er snel weer bij gekomen toen hij weer thuis was:)

Judith Gabel

dinsdag 11 februari 2014

Klas 2, Verwerkingsopdracht 2.2

Fictie Blok 3, Opdracht 2.2


Zaterdagmiddag 2 uur. Ik had net mijn bord geplette bonen op voor de lunch toen de deur open ging. Ik dacht dat het de dokter was of visite van een andere patient, maar de visite bleek voor mij te zijn. Ik had helemaal niet meer over Nathan nagedacht maar hij blijkbaar wel over mij. Hij liep op krukken en had een verband om een van zijn polsen. 'Hoi Marit' zei hij. Ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik vond hem leuk, vond ik hem nog steeds leuk of moest ik boos zijn omdat hij dronken achter een stuur is gaan zitten waardoor ik nu voor de rest van mijn leven verlamd ben. In plaats van te praten draaide ik mijn hoofd weg. Hij kwam naast me zitten op een kruk. We waren even stil, toen zei ik: 'Hoe gaat het met je moter?' Hij was blijkbaar blij dat ik niet begon over het ongeluk want hij glimlachte even. 'Niet zo best, hij heeft een harde klap gemaakt.' We keken elkaar heel lang aan voordat hij zei: 'Het spijt me Marit, het spijt me heel erg. Ik heb nog nooit in mijn leven zoiets stoms gedaan' Hij wachtte niet op antwoord maar gaf me een kus op mijn wang en liep de kamer uit. Ik bleef staren naar de plek waar hij de kamer had verlaten tot de zuster binnenkwam om mijn bord en bestek op te halen. Op het moment dat zij mijn bord oppakte begon het water in het glas op mijn nachtkastje te trillen. Toen begon het nachtkastje ook te trillen en toen mijn bed tot het hele gebouw stond te schudden. Er vielen brokken steen naar beneden en doordat ik me niet kon bewegen kon ik niet weg. Het alarm ging en in de verte hoorde ik de sirene. Gillende dokters, patiënten en andere mensen renden de trap af. Ik gilde de longen uit mijn lijf tot een groot brok steen mij het zwijgen op legde.


Judith Gabel 2E